Deel 1: Loket wordt fonds

Herengracht 609, het oude kantoor van het AFK - Stadsarchief Amsterdam / Han van Gool
Herengracht 609, het oude kantoor van het AFK - Stadsarchief Amsterdam / Han van Gool

Het Amsterdams Fonds voor de Kunst bestaat vijftig jaar. In vijf artikelen wordt teruggekeken op de geschiedenis. Deel 1 gaat over de geboorte van het fonds, het verlaten van de Stopera en de hernieuwde aandacht voor verwaarloosde buitenkunst.

Op de golven van maatschappelijke en politieke omwenteling had Amsterdam zich eind jaren ’60 ontwikkeld tot culturele hotspot van formaat. Musea en galeries speelden mee op wereldniveau en de stad was een magneet voor kunstenaars uit binnen- en buitenland. De tegencultuur bloeide in ‘magies sentrum’ Paradiso en het Vondelpark. Actie Tomaat had met veel bravoure de theatervernieuwing in gang gezet en de jonge Notenkrakers bliezen het stof van de klassieke muziek. In het stadhuis begreep men dat al deze rijkdom niet uit zichzelf zou blijven groeien en bloeien. Om het creatieve momentum te kunnen vasthouden, moest geïnvesteerd worden.

Dus werd in 1972 het Amsterdams Fonds voor de Kunst opgericht. Het was in eerste instantie niet meer dan een loket, waar één ambtenaar in opdracht van een bestuur subsidiegeld verdeelde. Een deel daarvan ging naar stipendia voor componisten, letterkundigen en beeldend kunstenaars. Er was een materiaalfonds en een reservefonds dat in 1975 onder andere 16.770 gulden toekende aan stichting The Magic Bus voor het onderhoud van het betoverende voertuig waar het zijn bestaansrecht aan ontleende. [1] Maar het leeuwendeel van het budget ging naar kunstopdrachten, waarbij de definitie van kunst voortdurend werd opgerekt en al snel ook grafische vormgeving, typografie en andere designdisciplines omvatte. Het uitdijend arsenaal aan prijzen hield gelijke tred, met in 1982 de lancering van de Kho Liang Ie Prijs voor industriële vormgeving. [2]

Hoewel het fonds in die beginjaren vooral reactief was, spreekt uit de jaarverslagen een zelfbewust verantwoordelijkheidsgevoel richting de sector. Zo wordt geconstateerd dat “een fonds doorgaans sneller financieel kan handelen, hetgeen een betere garantie biedt voor de besteding van gelden, waarvoor deze zijn bedoeld en bestemd en er met de gewenste vlotheid ingesprongen kan worden op acute behoeften.” [3] Ook is men niet blind voor de economische malaise die in de jaren ’80 kunstenaars onevenredig hard raakt, waardoor “de nadruk is komen te liggen op de steun aan de individuele scheppende kunstenaar”. [4]

Toch gingen er steeds meer stemmen op dat het fonds te bureaucratisch was en te dicht op de overheid zat – niet zoals Thorbecke dat had bedoeld toen hij in 1862 de beroemde woorden ‘de kunst is geen regeringszaak’ uitsprak en daarmee de fundering legde voor het moderne Nederlandse kunstbeleid. Het leidde begin jaren ’90 tot een bestuurlijke vernieuwingsgolf die officieel ‘functionele decentralisatie’ werd genoemd en de verdeling van kunstsubsidies op afstand van overheid en ambtenaren zette. In deze tijd werden de grote landelijke fondsen opgericht, zoals het Mondriaan Fonds en het Fonds voor Beeldende Kunst, Vormgeving en Bouwkunst. Ook het Amsterdams Fonds voor de Kunst werd in 1995 verzelfstandigd.

Om dat proces in goede banen te leiden werd Tijmen van Grootheest aangetrokken, die als topambtenaar van het Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur het opzetten van de landelijke fondsen had begeleid. Zijn belangrijkste taak was het smeden van een hechte organisatie waarin voormalige medewerkers van de Kunstraad en bureau Kunstzaken samenwerkten met vijf adviseurs en een aantal discipline-specifieke commissies. Ook kregen ze een nieuwe werkplek. “Een mooi Amsterdams pand aan de Keizersgracht”, typeert Van Grootheest het. “Dichtbij het stadhuis maar met een minder hoge drempel. Hier klopte je als aanvrager een stuk makkelijker aan dan bij de Stopera.”

Het takenpakket van het fonds bleef min of meer gelijk maar de houding veranderde. De snelheid in het honoreren van aanvragen ging met 40% omhoog [5] en er werd actief nagedacht hoe kunstenaars en organisaties nog beter geholpen konden worden. Van Grootheest noemt het ondersteunen van grote projecten als kunst in de Noord-Zuidlijn liever ‘uitlokken’ dan ‘aanjagen’. Ook werd een artist in residency opgezet, kregen broedplaatsen opdrachten en werd extra geld uitgetrokken voor cultuureducatie. [6]

Echt grote stappen werden in deze periode gezet op het gebied van kunst in de openbare ruimte. De beelden in parken, op straat en aan gevels werden in kaart gebracht in een boek [7] en een website. Bekladde beelden kregen een opknapbeurt en in 2000 werden maar liefst 22 nieuwe sculpturen onthuld. Er woei een frisse wind door de stad die zijn buitenkunst lange tijd had verwaarloosd. Maar ook het fonds zelf stond aan de vooravond van een ingrijpende omwenteling.

Edo Dijksterhuis

---
[1] Stichting Amsterdams Fonds voor de Kunst (1976) Verslag over 1975 van de stichting Amsterdams Fonds voor de Kunst
[2] Stichting Amsterdams Fonds voor de Kunst (1983) Jaarverslag 1982
[3] Stichting Amsterdams Fonds voor de Kunst (1977) Jaarverslag 1976
[4] Stichting Amsterdams Fonds voor de Kunst (1982) Jaarverslag 1981
[5] Amsterdams Fonds voor de Kunst (2004) Beleidsplan 2005-2008: De stad van de kunst, de kunst van de stad
[6] Amsterdams Fonds voor de Kunst (2000) Beleidsplan 2001-2004
[7] M. Beerman (1996) Het Amsterdamse Beeldenboek – Vier eeuwen buitenbeelden (1600-heden), SDAprint+media